NOVA 3h uitwerkingen 2021 alle hoofdstukken antwoorden - NATUURKUNDE 3 HAVO Auteurs L. Lenders F. - Studeersnel (2024)

Hier alle antwoorden van natuurkunde. Alle berekeningen uit het NOVA b...

Vak

Natuuronderwijs (NTO)

31Documenten

Studenten deelden 31 documenten in dit vak

Universiteit

Pedagogische Hogeschool De Kempel

Studiejaar: 2021/2022

Boek in lijstPraktische Didactiek voor Natuuronderwijs

Geüpload door:

SE
Pedagogische Hogeschool De Kempel

1Uploads425upvotes

Reacties

inloggen of registreren om een reactie te plaatsen.

  • dankjewel salima

  • DV

    echt fantastisch!

  • alles fijn uitgewerkt

Andere studenten bekeken ook

  • Uitwerkingen oefeningen mol berekeningen
  • Samenvatting Hoofdstuk 3
  • Samenvatting Hoofdstuk 2
  • Samenvatting Hoofdstuk 4
  • Samenvatting Hoofdstuk 5
  • Etisch dossier Alsseny Diallo

Gerelateerde documenten

  • Maatschappijleer PO opdracht periode 1
  • H2 - Tabellen en grafieken
  • 1. Haben, sein und werden - toepassen tt
  • Overal natuurkunde 4h h01 uitwerkingen flex
  • Antwoordenboek H2
  • Praktische didactiek voor natuur onderwijs samenvatting

Preview tekst

NATUURKUNDE
3 HAVO

Auteurs

L. Lenders

F. Molin

R. Tromp

Met medewerking van

Th. Smits

Vierde editie

MALMBERG ’s-Hertogenbosch

nova-malmberg

H1 Krachten

1 Krachten

1

Krachten om je heen

Leerstof

1 a Je kunt zien dat er een kracht op een voorwerp werkt doordat de beweging of de vorm van het voorwerp verandert.b Bij een elastische vervorming is het voorwerp tijdelijk vervormd, terwijl een plastische vervorming blijvend is.c F z= mg =1×9,8=9,8Nd Het aangrijpingspunt van een kracht geeft de plaats aan waar de kracht op het voorwerp werkt.

2 a De richting van de pijl geeft de richting van de kracht aan.b De stip aan het begin van de pijl geeft het aangrijpingspunt van de kracht aan.c De lengte van de pijl geeft de grootte van de kracht aan.

Toepassing

3 a Het elastiek rekt uit door de kracht waarmee de jongen eraan trekt.b De polsstok buigt door het gewicht van de polsstokspringer door.c De deuk in de auto laat zien dat er een kracht op gewerkt heeft.

4 a elastisch, zwaartekrachtb plastisch, zwaartekrachtc plastisch, spierkrachtd elastisch, zwaartekracht

5 a spierkrachtb veerkracht

6 Zie figuur 1.

figuur 1

b

Z

c

d

Ca

H1 Krachten

7 a De pijl heeft een lengte van 2,3cm.46N:2,3cm=20N per cmDe schaal is dus: 1cm=20N.b 69N:2,3cm=30N per cmDe schaal is dus: 1cm =30N.

8 a F z= mg =10×9,8=98Nb F z= mg =1,5×9,8≈15Nc F z= mg =0,25×9,8≈2,5Nd F z= mg =0,045×9,8≈0,44N

9 a Elise: F z= mg =40×9,8=392NIwan: F z= mg =55×9,8=539Nb Zie figuur 2.

Plus Het zwaartepunt

10 a Zie figuur 3.b Zie figuur 3.c Je kunt daarvoor zorgen door een zwaar voorwerp in het deel van de doos te zetten dat zich recht boven het tafelblad bevindt (= het deel dat je bij b blauw hebt gekleurd).

figuur 3

*11 a De voet rechts (van jou uit gezien) is het steunvlak. (Dat is Jara’s linkervoet, maar we gaan in deze uitwerking uit van jou en niet van Jara zelf.)b Jara staat stil en is dus in evenwicht. Het zwaartepunt ligt dan boven het steunvlak=boven de voet rechts (van jou uit gezien).c Wanneer Jara haar bovenlichaam naar rechts verplaatst, verplaatst ze ook het zwaartepunt naar rechts.d Ze kan bijvoorbeeld haar been en arm links (van jou uit gezien) verder uitstrekken, waardoor het zwaartepunt meer naar links beweegt.

zwaartepunt

Elise(40 kg)

Iwan(55 kg)

zwaartepunt

Ca b

figuur 2

####### <

####### <

H1 Krachten

17 a Bij de groene krachtmeter is er 10N nodig om de veer 8,4cm uit te rekken, bij de blauwe 5N en bij de rode 2N. De veer in de groene krachtmeter is dus het stugst.

F 2,b C = = ≈ 0,24 N/cmu 8,

c Er is 2,5×zo veel kracht nodig om de blauwe krachtmeter even ver uit te rekken als de rode (5=2,5×2). De veerconstante van de blauwe krachtmeter is dus 2,5×zo groot als die van de rode:≈0,60N/cm.Er is 5×zo veel kracht nodig om de blauwe krachtmeter even ver uit te rekken als de rode (10=5×2). De veerconstante van de blauwe krachtmeter is dus 5× zo groot als die van de rode:≈1,2N/cm.

*18 250g=0,25kgF z= mg =0,25×9,8=2,45N F 2,u = = ≈ 0,070 m = 7,0 cmC 35

De veer heeft nu een lengte van 22 (nulstand)+7,0=29cm.

19 a Het elastiek is niet strak gespannen, maar hangt nog slap.b Vanaf het moment dat het elastiek strak staat.c Zijn snelheid neemt niet langer toe, maar begint af te nemen.d Op het moment dat het elastiek het verst is uitgerekt.e De veerkracht is dan groter dan de zwaartekracht, dus de resultante werkt omhoog.f Anton beweegt omhoog.

*20 a de zwaartekracht en de veerkracht (spankracht) van het touwtjeb de magnetische krachtc De magnetische kracht is het grootst. De paperclip hangt stil en de krachten zijn in evenwicht. De kracht omhoog (de magnetische kracht) is dus even groot als de andere twee krachten (de zwaartekracht en de trekkracht) samen.

Plus Krachten samenstellen

21 a Zie figuur 6.

F 2

F 2 F res

F 2 F res

F 1

F 1

F 1

90 N

25 N

58 N

Ca

c

e

32 N

95 N

b

d

F 2F res

F res

F resF 2

F 1

F 1

1 cm ^ 10 N=

figuur 6

H1 Krachten

21 b

22 a Zie figuur 7.b Zie figuur 7.c Als krachtenschaal is gebruikt: 1cm=200 kN.De pijl van de resultante is 5,0cm, dus F res=5,0×200=1000 kN≈1,0MN.

figuur 7

3

Krachten in het heelal

Leerstof

23 a Dat komt doordat de aarde met een grote snelheid langs de zon beweegt.b Dat is de zwaartekracht die door de zon op de planeten wordt uitgeoefend.c Deze kracht noem je het gewicht G.d Mensen zijn gewichtloos wanneer ze zich in een vrije val bevinden, zoals in een ruimtevaartuig dat in een baan om de aarde is gebracht.

24 a Wanneer je op een stoel zit, is je gewicht gelijk aan de zwaartekracht.b Bijvoorbeeld: Wanneer je in een lift zit en deze begint omlaag te bewegen, is je gewicht even (iets) kleiner dan de zwaartekracht. Wanneer je in de lift staat en deze begint omhoog te bewegen, is je gewicht even (iets) groter dan de zwaartekracht.

Toepassing

25 a De diameter van de aarde is ongeveer 13000km=13000000m.b 13cm=0,013m in het model komt overeen met 13000000m in het echt.13000000:0,013=1000000000 (1 miljard)De schaal is dus 1:1000000000.c 1,4miljoenkm=1400000000m1400000000m:1000000000=1,4mDe zon zou dus een diameter van 1,4m krijgen.

A

B

tekening lengte pijl (cm)

resultante(N)a 9,0 90b 9,5 95c 5,8 58d 3,2 32e 2,5 25

H1 Krachten

*30 a Het apparaat meet het gewicht: dat is de kracht die het voorwerp uitoefent op het meetinstrument. Het gewicht is even groot als de zwaartekracht die aan het voorwerp, en dus aan de meter ‘trekt’.b De massa kan berekend worden door de formule F z= mg toe te passen.c Voor het berekenen van de massa gebruikt de meter de waarde van g op aarde die (vrijwel) constant 9,8N/kg is. Op andere hemellichamen heeft deze constante een andere waarde, waardoor de berekening daar niet klopt.

31 a de zwaartekracht en twee normaalkrachten: één op zijn linkerhand en één op zijn rechterhandb Deze kracht heet het gewicht.c Jeroens gewicht is G = F z= mg =70×9,8=686N. Dit gewicht zal hij ongeveer gelijk proberen te verdelen. Patrick draagt dus ongeveer de helft: 343N.d De zwaartekracht op Jeroens lichaam zal niet veranderen. Zijn gewicht wel: zijn anderhalve salto is een vrije val, waarbij hij gewichtloos is.

Plus De sterkte van de zwaartekracht

32 a Op de maan geldt: g =1,6N/kg. Fm = = = 40 kgz 64g 1,

b Op aarde geldt: g =9,8N/kg.F z= mg =40×9,8=392N

*33 a Het gewicht dat Neil Armstrong uitoefende was gelijk aan de zwaartekracht F z op zijn pak.g heeft op de maan een waarde van 1,6N/kg.G = F z= mg =160×1,6=256Nb Bijvoorbeeld: De zwaartekracht op de maan is ongeveer 6× zo klein als die op aarde. Wil Neil Armstrong op de aarde evenveel gewicht uitoefenen als op de maan, dan zou zijn massa op aarde (zonder ruimtepak) 6× zo klein moeten zijn als zijn massa op de maan (met ruimtepak). Dat betekent dat Neil Armstrongs massa (zonder ruimtepak) een massa zou hebben van 160:6=27kg! Dat is duidelijk onmogelijk. Zijn massa zal een stuk groter zijn dan 27kg. Dat betekent dat zijn gewicht op aarde (zonder ruimtepak) groter was dan zijn gewicht op de maan (met ruimtepak).

4

Hefbomen

Leerstof

34 a Met de formule M = Fr.b De afstand r is de afstand tussen de werklijn van de kracht en het draaipunt van de hefboom. r staat altijd loodrecht op de werklijn.c Wanneer een hefboom in evenwicht is, zal deze, wanneer je hem loslaat, niet linksom of rechtsom gaan draaien.d Door een hefboom te gebruiken, kun je veel grotere krachten op een voorwerp uitoefenen.

35 a steeksleutel, schroevendraaier, koevoetb nijptang, heggenschaar, kruiwagen

H1 Krachten

Toepassing

36 a F z= mg =26×9,8≈255Nb Er is evenwicht, dus geldt:F 1 ∙ r 1 = F 2 ∙ r 2

255×1,50= F 2 ∙0,F 2 =382,5:0,45=850N Fc m = = ≈ 87 kgz 850g 9,

37 De massa van het linker visje noemen we m 1_.m_ 1 =20g=0,020kgF 1 = m 1 ∙ g =0,020×9,8=0,196NEr is evenwicht, dus geldt:F 1 ∙ r 1 = F 2 ∙ r 2

0,196×0,20= F 2 ∙0,F 2 =0,0392:0,40=0,098N Fm 2 0,g 2 = = = 0,010 kg = 10 g 9,

38 Het is handig om de massa’s van links naar rechts te nummeren. VisjeB heeft een massa m 1 , visjeA heeft een massa m 2 en het visje rechts een massa m 3 =10g.1 Eerst bereken je de massa van visjeA:m 3 =10g=0,010kgF 3 = m 3 ∙ g =0,010×9,8=0,098NEr is evenwicht, dus geldt:F 2 ∙ r 2 = F 3 ∙ r 3

F 2 ∙0,20=0,098×0,F 2 =0,0098:0,20=0,049N Fm 2 0,g 2 = = = 0,0050 kg 9,

De massa van visjeA is dus 5,0g.2 Dan bereken je de massa van visjeB:Aan het bovenste stokje hangt rechts een massa m 2+3 van 15g=0,015kg.F 2+3= m 2+3∙ g =0,015×9,8=0,147NEr is evenwicht, dus geldt:F 1 ∙ r 1 = F 2+3∙ r 2+

F 1 ∙0,50=0,147×0,F 1 =0,0294:0,50=0,0588N Fm 1 0,g 1 = = = 0,0060 kg 9,

De massa van visjeA is dus 6,0g.

39 a,b Zie figuur 9.c De afstand tussen spierkracht en draaipunt is3,4cm. De afstand tussen de werkkracht (de krachtop het deksel) en het draaipunt is 0,5cm.d De arm van de spierkracht is 3,4:0,5 is 6,8×zo groot als de arm van de werkkracht. Dat betekent dat de spierkracht 6,8× zo klein is als de werkkracht:750N:6,8≈110N

draaiasF sp

figuur 9

H1 Krachten

5

Krachten overbrengen

Leerstof

45 a De hijskracht moet F z= mg =20×9,8=196N zijn.b Met de formule W = Fs , waarbij s de afstand in meters weergeeft.c Een vaste katrol zit vast op één plaats en verandert wel de richting, maar niet de grootte van de vereiste spierkracht. Een losse katrol kan op en neer bewegen, deelt de vereiste spierkracht door 2, maar verandert de richting van de uit te oefenen kracht niet.Zie figuur 12.d Je telt het aantal touwen N waaraan de last hangt. De takel vergroot de hijskracht N ×.

figuur 12

46 a Door een takel te gebruiken, kun je met dezelfde hijskracht een grotere massa hijsen. Je wint dus aan kracht F.b Doordat het voorwerp aan meerdere touwen hangt, moet je meer meters touw binnenhalen. Je verliest dus aan weg s.c De arbeid W = Fs die tijdens het hijsen verricht wordt, blijft even groot.

Toepassing

47 a De maximale trekkracht die Robbert kan uitoefenen, is gelijk aan de zwaartekracht op zijn lichaam.F z= mg =86×9,8≈843Nb Een vaste katrol verandert alleen de richting van de kracht: Robbert zal dus een even grote kracht moeten uitoefenen. (Het uitoefenen van grote krachten is wel moeilijker als het touw schuin staat, doordat je er dan niet meer met je hele gewicht aan kunt gaan hangen.)

48 a m =10g=0,01kgs =78cm=0,78mF z= mg =0,01×9,8=0,098NW = Fs =0,098×0,78≈0,076Nmb F z= mg =26×9,8=254,8NW = Fs =254,8×1,45≈369Nmc F z= mg =940×9,8=9212NW = Fs =9212×3,5≈32kNmd F z= mg =1350×9,8=13230NW = Fs =13230×70≈926kNm

49 a F = F z= mg =12×9,8≈118Nb 7,5mc W = Fs =118×7,5=885Nm

vaste katrol

losse katrol

H1 Krachten

50 a N =2. De benodigde spierkracht is F z: N =118:2=59N.b De lengte van het in te halen touw is h × N =7,5×2=15m.c W = Fs =59×15=885Nmd De verrichte arbeid is in beide gevallen even groot.

51 a De massa van de lamp m 1 =1,5kg. De massa van de cilinder is m 2.N =F 1 = m 1 ∙ g =1,5×9,8=14,7NF 2 = F 1 : N =14,7:2=7,35N Fm 2 7,g 2 = = = 0,75 kg 9,

b De lamp en cilinder verkeerden al in evenwicht. Om de lamp in beweging te brengen, is dus nauwelijks spierkracht nodig.c De lamp gaat 2×20cm=40cm omhoog.

52 a De massa van Franciens vader is 79:22≈3,5× zo groot als de massa van Francien. Hetzelfde geldt voor de zwaartekracht die Franciens vader en Francien zelf op het touw uitoefenen, als ze daaraan gaan hangen. Om haar vader te kunnen ophijsen, heeft Francien dus een takel nodig die haar kracht meer dan 3,5× vergroot. Dus N is 4.b Francien heeft een takel nodig met twee vaste en twee losse katrollen. Zie figuur 13.

figuur 13

*53 a Het middelpunt van de twee cirkels is het draaipunt van de hefboom. De armen zijn de stralen van de twee cirkels.r 1 =35:2=17,5cmr 2 =10:2=5,0cmF 2 = mg =10×9,8=98NJe gaat uit van evenwicht, dus:F 1 ∙ r 1 = F 2 ∙ r 2

F 1 ∙17,5=98×5,F 1 =490:17,5=28Nb De windas maakt de hijskracht 98:28=3,5× zo groot, dusN=3,5. (Je kunt dat ook afleiden uit de verhouding tussen de stralen of de diameters van de twee cirkels.) De hijsafstand wordt dus 3,5× zo klein, dus 4,0:3,5≈1,14m.c Als Marijn 4,0m touw binnenhaalt, is de arbeid:W = Fs =28×4=112NmZonder windas zou hij de emmer 1,14m moeten optillen. De arbeid wordt dan:W = Fs =98×1,14≈112Nm

H1 Krachten

8 a onwaarb waarc waard onwaare waar

9 D

10 B

11 B

12 F 2 = F z= mg =0,050×9,8=0,49NF 3 = F z= mg =0,10×9,8=0,98NEr is evenwicht, dus geldt:F 1 ∙ r 1 = F 2 ∙ r 2 + F 3 ∙ r 3

F 1 ∙5=0,49×2+0,98×F 1 ∙5=0,98+3,92=4,F 1 =4,9:5=0,98N Fm = = = 0,10 kg = 100 gz 0,g 9,

####### 13 B

14 a N =b N =

15 N =3. De hijskracht is dus 3× zo groot als de trekkracht op het touw.F z= mg =150×9,8=1470NF trek= F z: N =1470:3=490N

16 N =3. Er moet dus 3×6=18m touwingehaald worden.

17 a de zwaartekracht en de spierkracht van dehand van Dennisb De stoel is in evenwicht. Detwee krachten zijn dus even groot.c Zie figuur 14.

18 a F z= mg =0,200×9,8≈2,0NJe kunt in de grafiek aflezen dat hetelastiek dan 12cm lang is.b Bij een lengte van 16cm hoort een kracht van 3,0N. Het schaartje zorgt voor een extra trekkracht van 1N. Als het schaartje alleen aan het elastiek zou hangen, is het elastiek 9,8cm lang.

figuur 14

H1 Krachten

19 a N =4. De hijskracht is dus 4× zo groot als de trekkracht.F z= mg =200×9,8=1960NDe kracht F waarmee Benne moet trekken, is 1960N:4=490N. Dus:W = Fs =490×30=14700Nm≈15kNmb lengte van het ingehaalde touw: N =hoogte van de kast: 30m:4=7,5mDe kast bevindt zich op 7,5m hoogte.

20 a Noem de zitjes voor het gemak van links naar rechts: A, B, C en D.Piet ( m 1 =60kg) zit op zitjeB: links, 3,0m van het draaipunt.Klaas ( m 2 =30kg) zit op zitjeC: rechts, op 3,0m van het draaipunt.Jan ( m 3 =25kg) zit op zitjeD: rechts, op 3,6m van het draaipunt.b Je berekent eerst de krachten van Piet, Klaas en Jan:F 1 = m 1 ∙ g =60×9,8=588NF 2 = m 2 ∙ g =30×9,8=294NF 3 = m 3 ∙ g =25×9,8=245NEr is evenwicht, dus moet gelden:F 1 ∙ r 1 = F 2 ∙ r 2 + F 3 ∙ r 3

Controle:het moment van Piet: F 1 ∙ r 1 =588×3,0=1764Nmhet moment van Klaas: F 2 ∙ r 2 =294×3,0=882Nmhet moment van Jan: F 3 ∙ r 3 =245×3,6=882Nm1764=882+882. De oplossing klopt dus.

Praktijk

Torenkranen: evenwichtskunst op grote

hoogte

1 a Dat het contragewicht verplaatsbaar is, betekent dat je de arm van het contragewicht kunt variëren. Op die manier kun je het ‘contramoment’ aanpassen aan het moment van de last. Als de last een groot moment heeft, beweegt het contragewicht bij de mast vandaan om een groot ‘contramoment’ te leveren. Als de last een klein moment heeft, blijft het contragewicht dicht bij de mast omdat er dan ook maar een klein ‘contramoment’ nodig is.b De hoogte van de last (verticaal) heeft geen invloed op de arm van de last: die blijft even groot. Daarom hoeft het ‘contramoment’ ook niet te veranderen: het contragewicht kan op zijn plaats blijven.c Als de afstand tussen de last en de mast wordt veranderd, verandert de arm van de last. Als de arm langer wordt, neemt het moment van de last toe; als de arm korter wordt, neemt het moment van de last af. Het ‘contramoment’ moet daarom ook toenemen of afnemen. Dat bereik je door het langs de contragiek te laten bewegen: bij de mast vandaan voor een groter moment, naar de mast toe voor een kleiner moment.

2 Je docent zal je vertellen hoe deze opdracht nagekeken en beoordeeld wordt.

*3 a Hoe groter de gieklengte, des te kleiner is de maximale last. Bij een vlucht van 30 m bijvoorbeeld varieert de maximale last van 16,8 t (bij een gieklengte van 80 m) tot 19,8 t (bij een gieklengte van 35 m).b De giek heeft zelf een moment dat je bij het moment van de last moet optellen. Hoe langer de giek, des te groter is zijn moment (want de massa en de arm zijn dan groter). Het moment van de last moet dan wel kleiner zijn om – in totaal – op evenwicht uit te komen.

H2 Elektriciteit

7 a Mogelijkheid 1: primaire spoel is spoelA, secundaire spoel is spoelB.Mogelijkheid 2: primaire spoel is spoelB, secundaire spoel is spoelC.b Primaire spoel is spoelA, secundaire spoel is spoelC.c Mogelijkheid 1: primaire spoel is spoelB, secundaire spoel is spoelA.Mogelijkheid 2: primaire spoel is spoelC, secundaire spoel is spoelB.d Primaire spoel is spoelC, secundaire spoel is spoelA.

8 a de primaire spoel 200windingen, de secundaire spoel 600windingen Ub = p N p 6,0 200 g =U s N s U s 600

200∙ U s=6,0×600=U s=3600:200=18Vc Het magnetische veld moet telkens wisselen om aan de secundaire kant van de transformator een spanning op te wekken. Een wisselend magnetisch veld wordt alleen opgewekt als de spanning van de spanningsbron ook wisselt. Dus wisselspanning: ~.

9 a Anders loopt er een elektrische stroom door de transformator.b bij een deurbel, bij een modelspoorbaan Uc = p N p 230 115 g =U s N s 12 N s

12×115=230∙ N s=N s=1380:230=De secundaire spoel heeft dus 6windingen.

Plus De ideale transformator

*10 a Aan de secundaire kant heeft de aansluiting PQ het minst aantal windingen. De spanning tussen PQ zal het laagst zijn: 3V. Ub = p N p 230 800 g =U s N s 8 N s

230∙ N s=8×800=N s=6400:230≈c U p∙ I p= U s∙ I s

230∙ I p=5×1,230∙ I p=I p=8:230≈0,035A

*11 a Een ideale transformator heeft geen energieverlies. Het opgenomen vermogen (van de primaire spoel) is gelijk aan het afgestane vermogen (van de secundaire spoel).b P p= U p∙ I p

P p=12,0×0,P p=3,0Wc P s= U s∙ I s

P s=6,0×0,P s=2,5Wd P verloren= P p– P s=3,0–2,5=0,5W P∙100% = × 100% = 17%verloren 0,P p 3,

H2 Elektriciteit

2

Vermogen en energie

Leerstof

12 a de spanning (over het apparaat) en de stroomsterkte (door het apparaat)b Als het dag en nacht aanstaat.c E = Ptd met dekWh-meter

13

Toepassing

14 a P = UI =1,5×0,00008=0,00012W=0,12mWb P = UI =230×7,8≈1,8kWc P = UI =8,1×160≈1,3kW

####### 1 200 000 000

15 a = 1 500 000 huishoudens800

b Het grootste gedeelte van de dag gebruiken de huishoudens minder elektrische energie.

16 a Van 20uur tot 21uur. Het vermogen is dan 730W.b Om 23uur. Het vermogen is dan 580W.c De klok wordt eenuur vooruit gezet, waardoor het langer licht is. De lampen branden daardoor minder (en er worden minder elektrische apparaten ingeschakeld).

17 a P =3000W en t =1,5×3600=5400sE = Pt =3000×5400≈1,6∙10 7 J (16MJ)P =3,0kW en t =1,5hE = Pt =3,0×1,5=4,5kWhb P =9W en t =6,0×60=360sE = Pt =9×360≈3,2∙10 3 J (3,2kJ)P =0,009kW en t =6:60=0,1hE = Pt =0,009×0,1=0,0009kWhc Bij de wasdroger. De wasdroger verbruikt meer elektrische energie dan een scheerapparaat, omdat het vermogen groter is en deze langer aan staat.

18 het verhitten van het water:E = Pt =1200×30=36000J=36kJhet water door de koffie persen:E = Pt =200×20=4000J=4,0kJtotale hoeveelheid elektrische energie=36+4,0=40kJ (≈ 0,011kWh)

*19 a Per wasbeurt verbruikt de wasmachine 1,5kWh elektrische energie.Per jaar verbruikt de wasmachine 1,5×2×52=156kWh.b Per wasbeurt verbruikt de wasmachine 0,9kWh elektrische energie.Per jaar verbruikt de wasmachine 0,9×2×52=93,6kWh.Ze bespaart hiermee 156–93,6=62,4kWh.De besparing in geld is: 62,4×€0,22=€13,73.

grootheid symbool eenheid symboolstroomsterkte I ampère Aspanning U volt Vvermogen P watt Wenergie E joule J

NOVA 3h uitwerkingen 2021 alle hoofdstukken antwoorden - NATUURKUNDE 3 HAVO Auteurs L. Lenders F. - Studeersnel (2024)
Top Articles
Latest Posts
Article information

Author: Kelle Weber

Last Updated:

Views: 5856

Rating: 4.2 / 5 (73 voted)

Reviews: 80% of readers found this page helpful

Author information

Name: Kelle Weber

Birthday: 2000-08-05

Address: 6796 Juan Square, Markfort, MN 58988

Phone: +8215934114615

Job: Hospitality Director

Hobby: tabletop games, Foreign language learning, Leather crafting, Horseback riding, Swimming, Knapping, Handball

Introduction: My name is Kelle Weber, I am a magnificent, enchanting, fair, joyous, light, determined, joyous person who loves writing and wants to share my knowledge and understanding with you.